[deze pagina is de laatste keer ververst op: dinsdag 21 augustus 2001]

Programma Berkenlaan Straatfeest: De Middeleeuwen

Op deze pagina vind je de tekst van het Straatfeest programma, zoals deze ook is verspreid onder de deelnemers. In aanvulling op dat A4'tje vind je hier ook aanvullende informatie over de Middeleeuwen en de gebruiken, zodat je je een beetje kunt voorbereiden.

Het feest staat in het teken van de "Middeleeuwen". Om de feestvreugde te verhogen zouden wij het zeer op prijs stellen wanneer u zich ook uitdost in kledij die in deze tijd gangbaar was. U kunt daarbij denken aan ridders, prinsessen, heksen , tovenaars, minstreel, bedelaar, heer, horige of laat gewoon de fantasie de vrije loop.

Ons Programma:
15.00 uurSpel jongeren ( vanaf ongeveer 10 jaar).
15.30 uurStart activiteiten voor de kinderen (tot 10 jaar).
17.30 uurMaeltijd voor de allerkleinsten (tot 5 jaar).
19.30 uurBrood en spelen voor iedereen.

Wij vraegen een ieder zelf een diep bord + bestek mee te nemen.

Hoogaegtend, De Berkenlaan Straatfeestcommissie


Achtergronden van het thema Middeleeuwen

Op de rest van deze pagina geven we nog wat informatie over de Middeleeuwen. Eerst volgt er een inleiding over wat en wanneer de Middeleeuwen ook al weer waren zodat iedere deelnemer voorzien is van de broodnodige kennis om gezichtsverlies te voorkomen tijdens de gesprekken op het feest. Daarna wordt er nog specifiek aandacht besteed aan de (aan)kleding en het eten, omdat die aspecten vooral op ons Straatfeest aan de orde komen.

Kleine inleiding over de Middeleeuwen

De Middeleeuwen beslaan circa 1000 jaar en kunne worden onderverdeeld naar drie perioden, namelijk: 500 n.Chr. vroege Middeleeuwen, 900 n.Chr. midden Middeleeuwen en 1250-1500 n.Chr. late Middeleeuwen.

In het jaar 476 n.Chr. werd het WestRomeinse rijk formeel opgeheven. Een legeraanvoerder van Germaanse herkomst zette de laatste Romeinse Keizer af. Talrijke interne problemen en invallen van buitenaf maakten definitief een einde aan dit imposante Rijk. Het meest noordwestelijke Rijksgebied op het Europese vasteland aan de monding van Maas en Rijn, was al veel eerder voor Rome verloren gegaan, in 406 was de Rijngrens definitief door Rome opgegeven. Redenen hiervoor waren de voortdurende invallen van de Germaanse stammen, die al vanaf circa 270 vanuit het noorden de Rijngrens overstaken. Zelfs het inschakelen van Germaanse huurlingen bij de grensverdediging had niet geholpen om de barbaren op een veilige afstand te houden.

Met het einde van de Romeinse Tijd brak een periode aan waar historische bronnen nauwelijks voorhanden zijn. We zijn dan ook grotendeels aangewezen op archeologisch onderzoek. Twee met elkaar samenhangende zaken zijn vanaf de laat-Romeinse tijd vast te stellen: In de eerste plaats was er een sterke daling van de bevolking in onze streken, in de tweede plaats traden er allerlei migraties op. De verklaring voor deze migraties of Volksverhuizingen was het machtsvacuüm dat ontstond na het wegvallen van het Romeinse gezag.

Afgezien van de volksverhuizingen zijn uitputting van de landbouwgronden, epidemieën en vernatting van het milieu als verklaring voor de afname van de bevolking genoemd. Bepaalde gebieden, zoals West-Nederland, lijken volkomen ontvolkt te zijn geweest in de 4de en 5de eeuw. Alleen een handjevol vondsten en naamkundige gegevens wijzen op continuïteit van bewoning. In de omgeving van Peize, op de Veluwe en met name in het Noord-Nederlandse terpengebied valt wel een duidelijke continuïteit van bewoning te constateren.

Al in het begin van de 12e eeuw, zo niet eerder, krijgen de bisschoppen van Utrecht als leenheren van Groningen te maken met de toenemende macht van de burgerij, c.q. de kooplieden, o.m. uit het geslacht der Gelkingers, die het feitelijk bestuur over de stad aan zich willen trekken. Het conflict spitst zich toe in 1112, wanneer de bisschop de Groningers er toe dwingt de verdedigingswerken te slechten. Het is niet duidelijk of aan deze eis volledig gevolg is gegeven. In ieder geval belooft de burgerij de bisschop rond 1150 geen pogingen meer te doen rond Groningen (opnieuw) een omwalling aan te brengen; een belofte die aan het eind van de eeuw echter niet bewaarheid blijkt te zijn.

Teneinde zijn positie in de stad te verstevigen benoemt de bisschop, in plaats van de tot dan toe functionerende hofmeiers, in 1145 in Groningen een prefect (of burggraaf). De prefect krijgt munt- en tolrecht als onderleen in erfpacht. Ook wordt hij belast met het militair commando, de rechtspraak (het gerecht van Selwerd) en met het beheer van de kapittelgoederen. Ridders of borgmannen staan de prefect terzijde. De 'curia prefecti' staat noordelijk van de St Maartenskerk. De prefectuur Groningen, die dan dus in bestuurlijk opzicht duidelijk wordt afgescheiden van Drenthe, beslaat het gehele Gorecht: de stad zelf, het resterende deel van de marke (de 'stadsstafel'), de huidige gemeente Haren en de voormalige gemeente Noorddijk (w.o. de heerlijkheid Selwerd). Ook de heerlijkheden Eelde en Peize hebben korte tijd tot de prefectuur behoord.

In Aduard wordt in 1192 een Cisterciënzerklooster gesticht: de St Bernard-abdij. Het zal uitgroeien tot het machtigste en invloedrijkste klooster in de Friese landen. De cisterciënzer monniken houden zich niet zozeer bezig met zielzorg of onderwijs, als wel met land- en veenontginning en inpolderingen. Hun pij heeft een witte kleur (voor priesters) of een grauwe (of schiere) kleur (voor conversen of werkmonniken). Vgl. de naam Schiermonnikoog. Het klooster heeft uiteindelijk zo'n 25% van de oppervlakte van de huidige provincie Groningen in eigendom, w.o. de eerste veenkoloniën: Wolfsbarge en Kropswolde. In Drenthe bezit de abdij o.m. landerijen langs het Eelder- en Peizerdiep. De landerijen worden veelal verhuurd aan pachtboeren of meiers.

Eten in de Middeleeuwen.

In de Middeleeuwen at men net als nu ook drie maal per dag. Voor het ontbijt maakte men meestal geen apart voedsel klaar, men gebruikte de restjes van de vorige dag, met oud brood en wat bier met een laag alcoholpercentage (1½ %) om het weg te spoelen. Ook de kinderen dronken bier, in het seizoen dronk men ook wel karnemelk of biest. De belangrijkste maaltijd van de dag is het noenmaal, de maaltijd die in de middag gebruikt werd. Het was voor de gewone burgerij een stoofpot, aangevuld met brood, boter en zout en omspoeld met bier. Een stoofpot was een soort maaltijdsoep, de ingrediënten waren: groentes (b.v. kool, erwten, tuinbonen, linzen, pastinaak, koolraap, uien, prei), kruiden, specerijen en water. Soms met wat vlees bij de rijkere of vis bij de armere Middeleeuwers.

Het avondmaal was de afsluiting van de dag. In de zomer vond die zo tussen 19.30 en 20.30 uur plaats. Bij eenvoudige en burgerlijke gezinnen was die eenvoudig en bevatte zoals elke maaltijd brood en boter (en beleg), meestal een brei of pap en misschien wat restjes van het middagmaal, al of niet opgewarmd. Hier werd ook weer bier bij gedronken. Rijkere mensen wilden nog wel eens een nieuwe vleesschotel maken of maakten wat meer werk van de pap door hem in de vorm van een vlade of toerte te maken. Bij hen was dit ook de maaltijd waar wijn bij werd gedronken. De groentes en de kruiden werden maar voor een klein deel zelf verbouwd, het meeste werd op de mark gekocht of geruild. Brood kocht men bij de bakker. Veel groentes kenden de Middeleeuwer nog niet, zo kwamen de aardappels, maïs, tomaten, witte-, bruine-, sperzie- en snijbonen uit Amerika. Ook de tabak en chocolade. De oranje wortel komt pas in de 16de eeuw en de spruitjes ontstaan pas in de 18de eeuw in België.

De kleding.

In de Middeleeuwen kan niet iedereen dragen wat hij of zij wil. De mensen dragen de kleding die bij het ambacht of de status past. In de 14de eeuw droegen de eenvoudige mensen linnen kleding in de zomer en wollen kleding in de winter.

De rijkere mensen konden zich duurdere stoffen veroorloven, zoals katoen, zijde en brokaat. Zij lieten de kleding bij de Kleermaker maken, de armere mensen maakten hun kleding zelf. De meeste mensen hadden per seizoen twee stel kleren, werkkleding en mooie kleding voor zondag en feestdagen. Bij koud weer droeg men meerdere lagen over elkaar. Bij warm weer weinig lagen maar altijd de armen en benen bedekt.

Gehuwde vrouwen moesten van de kerk hun hoofd te allen tijde dienden te bedekken (net als de Islamitische vrouwen tot vandaag de dag), daarom droegen zij buitenshuis, maar ook binnenshuis, over hun vlechten op z’n minst één hoofddoek. Oorspronkelijk was dit een tamelijk grote rechthoekige, meestal witte of naturelkleurige lap stof die om het hoofd en de hals werd gedrapeerd. Om beter te blijven zitten werden ze ook wel op een bepaalde manier geknoopt of vastgespeld.

Aan de voeten droeg men schoenen, laarzen, sloffen, klompen. Bij slecht weer trok men over de schoenen trippen aan, om de schoenen te beschermen.

Meer informatie

Tenslotte, voor iedereen die zich goed wil voorbereiden loopt er momenteel (14 april t/m 2 september 2001) in het Groninger Museum de tentoonstelling "Hel en Hemel- De middeleeuwen in het Noorden". Peter Greenaway zorgt voor een theatrale inrichting waarbij de bezoeker zich omgeven voelt door de tijd en sfeer van de middeleeuwen. In de expositie staan verschillende facetten van het dagelijkse leven als seks, geboorte, voeding, kleding, reizen, tekst en recht in de middeleeuwen in Noord-Nederland centraal.

Relevante links over de Middeleeuwen (welke ik ook voor deze pagina heb geraadpleegd):